NL FR EN

Nieuws

21 oktober 2002

Meer dan honderd diabetologen en vorsers verbonden aan alle Belgische universiteiten en de meeste klinische diabetescentra verlenen hun medewerking aan het onderzoek van BDR.

De activiteit van het register legde de basis voor het opstarten van een aantal klinische studies, die gericht zijn op het ontwikkelen van geneeswijzen van diabetes bij patiënten en van preventie bij familieleden. Er werden naar aanleiding van deze studie eveneens reeds een zestigtal artikels gepubliceerd in internationale tijdschriften.

Onderzoeksresultaten

Uit het onderzoek van het Belgisch Diabetes Register blijkt dat veruit de meeste patiënten die vóór de leeftijd van 40 jaar diabetes ontwikkelen, lijden aan zogenaamde type 1 diabetes. Dit is de meest ernstige ziektevorm, waarbij afweercellen het grootste deel van de insulinecellen of betacellen vernietigen tijdens een lang en verborgen ziekteproces. Vrij plots ontstaat dan een tekort aan insulinewerking, waardoor suiker (glucose) zich opstapelt in het bloed. Deze glucose-opstapeling leidt tot de diagnose van diabetes. Type 1 patiënten hebben een groot risico op het ontwikkelen van chronische complicaties zoals hart- en bloedvatenziekten, nierfalen, oogproblemen en zenuwaantasting. Deze weefselschade ontstaat vooral door jarenlange blootstelling aan verhoogde suikerspiegels. Er bestaat een belangrijk maar voorlopig nog onverklaard mannelijk overwicht in deze groep patiënten jonger dan 40 jaar. (I. Weets et al. Diabetologia 44:40-47, 2001).

Veruit de meeste patiënten met type 1 diabetes ontwikkelden de ziekte na de leeftijd van vijftien jaar. Tijdens de twaalfjarige observatieperiode van het register werd wel vastgesteld dat diabetes zich bij kinderen gemiddeld steeds vroeger manifesteert, en dan vooral bij jongens. De toename is het meest uitgesproken bij kinderen onder de 5 jaar. In twaalf jaar tijd kende deze leeftijdscategorie een verdubbeling van het aantal geregistreerde diabetici. Zeer jonge patiënten vertonen bovendien dikwijls de meest ernstige ontregeling van de suikerhuishouding met de hoogste kans op lange termijnverwikkelingen. Deze resultaten suggereren dat een omgevings- of levensstijlfactor het uitbreken van de ziekte versnelt. Om nog onbekende redenen treft deze versnelling voornamelijk jongens. Wanneer bij de identificatie van de verantwoordelijke factor zou blijken dat hij te vermijden is, kan dit leiden tot preventiemaatregelen. Momenteel wordt er nagegaan in hoeverre toenemende zwaarlijvigheid bij kinderen als ziekteversneller kan optreden. (I. Weets et al. Diabetes Care 25:840-846, 2002).

Het is reeds mogelijk in de risicogroep van eerstegraadsverwanten van type 1 patiënten, een kleine groep personen (ongeveer 1 %) aan te wijzen die ongeveer 80% risico hebben om binnen vijf jaar diabetes te ontwikkelen. De identificatie van deze hoog-risicoverwanten gebeurt door middel van biologische merkers. De aanwezigheid van specifieke antistoffen tegen een bepaalde component van de insulinecellen (het IA-2 eiwit), in combinatie met een erfelijk bepaalde aanleg tot versnelling van het ziekteproces (HLA DQ2/DQ8 genotype), wijst immers op een verhoogd risico op het ontwikkelen van diabetes. Ook bij patiënten waarbij de ziekte pas werd vastgesteld, kan met andere merkers worden nagegaan of zij een hoog risico hebben op verlies van hun resterende insulinecellen, en dus op complicaties. (K.Decochez et al. Diabetes Care 23: 1072-1078, 2000; F. Gorus & D. Pipeleers. Ballière's Best Practice & Research in Clinical Endocrinology & Metabolism 15: 371-389, 2001; B. Van der Auwera et al. Human Immunology 63: 40-50, 2002; K. Decochez et al. Diabetologia, ter perse, 2002).

Preventiestudies

Recent werden twee preventiestudies gestart: één bij verwanten en één bij pasontdekte patiënten. Deze studies waren in België echter niet mogelijk zonder de organisatie en de medewerkers van het register en de ontwikkelde biologische selectiecriteria.

Preventiestudie bij hoog-risicoverwanten

Hoog-risico verwanten zijn personen waar IA-2 antilichamen aanwezig zijn, dat is het geval bij ongeveer 1 op 100 verwanten. Bij hen wordt nagegaan in hoeverre het dagelijks onderhuids inspuiten van kleine hoeveelheden insuline gedurende een periode van 3 jaar, de aangevallen en overwerkte insulinecellen tijdelijk op rust kan stellen. Het is de betrachting om op die manier de afbraak van deze cellen en de latere ontwikkeling van diabetes tegen te houden.

De aanpak van deze Belgische studie verschilt zeer duidelijk van deze van een Amerikaanse studie (Diabetes Prevention Trial-1 of DPT-1). De Amerikaanse studie concludeerde recent dat preventieve insuline-injecties de ontwikkeling van diabetes niet konden tegenhouden. In België worden echter meer strikte selectiecriteria voor verwanten gehanteerd, en er wordt eveneens een ander type van insuline toegediend op de ogenblikken waarop de insulinebehoeften het grootst zijn (bij maaltijden). Daarom blijft het erg zinvol de Belgische studie voort te zetten.

CD3-studie

Een tweede Belgische studie onderzoekt de mogelijkheid om bij pasontdekte patiënten de verdere afbraak van de overblijvende insulinecellen (ongeveer 20%) door geactiveerde afweercellen, te stoppen in de eerste dagen na diagnose. CD3 is een sleutelmolecule in de activatie van deze afweercellen. Daarom wordt er een vergelijkend onderzoek gedaan naar het effect van een korte kuur waarbij een antilichaam tegen CD3 wordt ingespoten, en het effect van inspuitingen met een inactief product (placebo of nepproduct). Een betere bewaring van de functie van insulinecellen zou op termijn moeten leiden tot minder behoefte aan ingespoten insuline, beter geregelde suikerspiegels en dus minder kans op versuikering en beschadiging van diverse weefsels. (F. Gorus & D. Pipeleers Baillère's Best Practice & Research in Clinical Endocrinology & Metabolism 15: 371-389, 2001).

Een Amerikaanse onderzoeksgroep heeft recent een kleine groep pasontdekte type 1 patiënten behandeld met een gelijkaardig CD3-antilichaam. De vorsers ontdekten dat dit een zeker beschermend effect had op de overblijvende insulinecellen. Deze preliminaire resultaten vormen een aansporing voor het verderzetten van de grotere en beter gecontroleerde Belgische studie.

De Belgische CD3-studie geniet van financiële steun van de Juvenile Diabetes Research Foundation (JDRF) uit de Verenigde Staten. Het JDRF heeft voor het uitvoeren van deze studie en van insulineceltransplantaties bij langdurig zieke patiënten, het JDRF Center for Beta Cell Therapy in Europe opgericht te Brussel (Directeur Prof. Dr. D. Pipeleers).

Deelname van verwanten en patiënten aan de Belgische studies is nog steeds mogelijk.

Informatie en contact: