Clamptesten bij verwanten
Een vroegere studie heeft aangetoond dat de hyperglycemische clamp test een additionele waarde heeft in de risicobepaling bij eerstegraadsverwanten.
Deze studie wil dit verder evalueren in een groter aantal hoog risico verwanten (IA-2A positief) maar wil ook het nut bestuderen in andere risicogroepen. Het doel van de studie is om in de verschillende risicogroepen biologische criteria bepalen die verlies van betacelmassa op korte tijd weergeven en dus duiden op een versnelde evolutie naar type 1 diabetes.
Deze criteria
- helpen bij de keuze van het tijdstip en het type van preventie
- vergemakkelijken de samenstelling van meer homogene groepen studiepersonen
- leiden tot herkennen van functionele merkers die als "surrogate endpoints" kunnen worden gebruikt
Op deze manier wordt de omvang van de studiegroepen verminderd evenals de opvolgingstijd die nodig is om significante effecten van een testsubstantie te onderzoeken.
Volgende groepen eerstegraadsverwanten zullen onderzocht worden:
Laag risico | Intermediair risico | Hoog risico | |
---|---|---|---|
Antilichaam status | antilichaam negatief | positief voor 1 diabetes antilichaam of enkel voor IAA en GADA ander antilichaam | IA-2- of ZnT8-antilichamen in combinatie met minstens 1 ander antilichaam |
Aan de hand van het persoonlijk risicoprofiel van de patiënt (ook getoetst aan het genetisch risicoprofiel bij verwanten < 10 jaar) wordt een gepersonaliseerd opvolgingsschema voorgesteld. OGTT en clampen worden in dit project enkel uitgevoerd bij verwanten met >= 2 antilichamen om de risicostratificatie te optimaliseren.
Bij kinderen jonger dan 12 jaar wordt enkel een sterk verkorte versie van de hyperglycemische clamp uitgevoerd. Deze "miniclamp" omvat enkel de eerste 10 minuten van de gewone hyperglycemische clamp.