AntiCD3 trial
Afremmen van diabetes bij pas ontdekte patiënten: de antiCD3 studie
In deze studie werden tachtig patiënten behandeld, hetzij met antiCD3 (40 patiënten), hetzij met placebo (40 patiënten). De groep patiënten die onmiddellijk na diagnose behandeld werden met het antiCD3, behield gedurende de gehele studietijd een lagere insuline nood dan patiënten die een placebo kregen toegediend. Na 48 maanden waren de insuline doses van de antiCD3 groep nauwelijks hoger dan bij onset.
De betacelfunctie werd bepaald aan de hand van een hyperglycemische clamptest en werd vergeleken met de functie bij gezonde controlepersonen. Dit liet toe om verschillen in uitkomst vast te stellen naargelang residuele betalcelfunctie en leeftijd bij diagnose. Bij patiënten met een laag C-peptide bij inclusie (<25% van normaal) werd er geen verschil gezien in betacel functie tussen de antiCD3 en placebo behandelde groep. Patiënten met een C-peptide >= 25% van normaal en die onmiddellijk na diagnose behandeld werden behielden hun betacelfunctie gedurende minstens 18 maanden terwijl patiënten die placebo kregen toegediend een sterke daling zagen van hun betacelfunctie over 48 maanden.
Er werd eveneens een verschil in uitkomst waargenomen naargelang de leeftijd van de patiënt bij diagnose. Patiënten jonger dan 27 jaar bij diagnose behielden hun betacelfunctie gedurende minstens 36 maanden terwijl patiënten die placebo kregen toegediend een daling vertoonden van hun betacelfunctie. Bij de patiënten ouder dan 27 jaar werd er geen verschil waargenomen in betacelfunctie en insuline dosis tussen de antiCD3 en de placebo behandelde groep.
De neveneffecten van de behandeling waren kortstondig: het ging vooral om griepale en klierkoorts-achtige symptomen.
Deze studie is een belangrijke stap naar methodes om type 1 diabetes te voorkomen en af te remmen door het verloop van de ziekte te wijzigen.