Risicobepaling bij verwanten
Risicobepaling op basis van autoantilichamen
Het ziekteproces van type 1 diabetes ontstaat maanden tot (soms tientallen) jaren voor het optreden van klinische tekens. Het bestaan van een verborgen ziekteproces kan aangetoond worden door het detecteren van autoantilichamen tegen insuline (IAA), glutamaat decarboxylase (GADA), IA-2 (IA-2A, en zink transporter 8 (ZnT8A). Bij aanwezigheid van minstens 2 van deze 4 types autoantilichamen heeft men 90% risico op ontwikkeling van diabetes binnen de komende 20 jaar. IA-2A en ZnT8A ontstaan doorgaans laat tijdens het verborgen ziekteproces en wijzen op een hoger risico op het ontwikkelen van klinische tekens binnen een kortere termijn.
De studies bij verwanten hebben toegelaten om 3 risicogroepen te definiëren: personen met een hoog, intermediair en laag risico om type 1 diabetes te ontwikkelen. Het is wel belangrijk te weten dat er enkel kan gesproken worden over waarschijnlijkheden en niet over zekerheden.
De risicoschatting is gebaseerd op de resultaten van de 4 bloedafnames met uitzondering van het hoge risico dat al op basis 1 bloedafname kan bepaald worden.
Laag risico | Intermediair risico | Verhoogd risico | |
---|---|---|---|
Merker | geen enkel diabetes antilichaam | 1 diabetes antilichaam of enkel positief voor IAA en GADA | IA-2- of ZnT8-antilichamen in combinatie met minstens 1 ander antilichaam |
Voorkomen | meer dan 90 deelnemers op 100 | ongeveer 7 deelnemers op 100 | 1 deelnemer op 100 |
Risico op diabetes binnen 4 jaar | minderdan 1 kans op 100 | ongeveer 1 kans op 15 | meer dan 1 kans op 2 |
Informatie | per brief en binnen de 6 maand | persoonlijk en binnen de 8 weken na de vierde afname | persoonlijk en zo snel mogelijk |
Voorgestelde opvolging | Bloedafname: in principe jaarlijks gedurende 4 jaar; duur en frequentie afhankelijk van leeftijd, genetisch risico en eventueel ontwikkelen van antilichamen | jaarlijkse bloedafname of intensieve opvolging indien dysglycemie | deelname aan preventiestudie wanneer beschikbaar of intensieve opvolging |
Bijdrage van de hyperglycemische clamptest
Hyperglycemische clamptesten en OGTT's werden uitgevoerd in 17 niet-diabetische IA-2A positieve eerstegraadsverwanten en gezonde controlepersonen. De C-peptide respons werd bepaald als oppervlakte onder de curve (AUC) tijdens de eerste (5-10 min), de tweede (120-150 min) en derde (150-160 min, na glucagon) fase van de clamp test. Een waarde lager dan percentiel 10 van de controlepersonen werd als abnormaal beschouwd.
Eerstegraadsverwanten met een gedaalde eerste fase C-peptide vrijstelling hadden allemaal ook een gedaalde tweede fase en ontwikkelden allen diabetes binnen de 3 tot 21 maand. Twee van de 7 verwanten met een normale eerste fase maar gedaalde tweede fase C-peptide vrijstelling ontwikkelden diabetes na respectievelijk 34 en 63 maanden. Geen enkele van de verwanten met een normale C-peptide vrijstelling in alle test fases evolueerde naar diabetes.
Deze resultaten tonen aan dat de hyperglycemische clamp test een additionele waarde heeft in de risicobepaling bij hoog risico verwanten.